26 maart 2021

Stemrecht als correctiemechanisme

Hans van de Breevaart


Eens in de zoveel tijd is er een dag waarop ons land op een democratie lijkt. Afgelopen 17 maart was het weer eens zover. Dankzij de coronamaatregelen hadden we dit jaar zelfs drie dagen om te gebruik te maken van ons stemrecht. Maar betekent het hebben van stemrecht ook dat er sprake is van een democratie? Volgens wetenschappers lijkt de huidige politiek meer op een regentenregiem met kiesrecht voor burgers.

Democratie: wat is dat?

Letterlijk betekent ‘democratie’: volkssoevereiniteit. De uiteindelijke macht berust dan bij het volk, waarbij ‘het volk’ doorgaans wordt opgevat als het totale aantal stemgerechtigde individuen binnen een bepaalde samenleving.

Vaak is gewezen naar het klassieke Athene, waar in de zesde eeuw voor Christus de volksvergadering het recht kreeg om beslissingen te nemen met het oog op de belangen en het welzijn van de stad. Een raad van burgers die vrijwillig de leiding van de stad op zich genomen hadden, deed wetsvoorstellen. En zo’n veertig maal per jaar debatteerde en stemde de volksvergadering over deze voorstellen. Daarnaast vond ook rechtsspraak plaats via stemmingen. Het ging hier om iets dat wij tegenwoordig directe democratie noemen.

Maar dat betekende niet dat ook iedereen mocht stemmen. Deelname aan de volksvergadering was voorbehouden aan alle mannelijke burgers van achttien jaar en ouder. Vrouwen, slaven en mensen met een migratieachtergrond waren uitgesloten.

Daarmee vergeleken lijkt Nederland, met haar algemeen kiesrecht, een echte democratie. Maar daar staat tegenover dat beslissingen met het oog op het algemeen belang hier niet door een volksvergadering worden genomen (die bestaat hier niet), maar door de regering (met name het kabinet van ministers en staatssecretarissen). En rechtsspraak vindt plaats in speciaal daarvoor ingerichte rechtbanken waarbij het volk geen enkele inspraak heeft.

Invloed van het volk is hier beperkt tot het recht om haar vertegenwoordigers (de leden van de Tweede en Eerste Kamer) te kiezen uit de kandidaten die door politieke partijen worden voorgedragen. En het is de vergadering van volksvertegenwoordigers die geroepen is te controleren of de regering bij haar wets- en beleidsvoorstellen voldoende oog heeft voor de belangen van het volk. In Nederland is dus geen sprake van een directe, maar van een parlementaire democratie. Niet het volk is soeverein, maar de volksvertegenwoordiging.

Volksvertegenwoordiging?

Zo bezien is stemrecht een noodzakelijke voorwaarde om van een democratie te kunnen spreken. Maar is het ook een voldoende voorwaarde? Dat zou het geval zijn wanneer de vergadering van gekozen volksvertegenwoordigers de garantie biedt dat de belangen en het welzijn van het volk werkelijk gediend worden. Maar is dat ook zo? Met andere woorden: heeft het parlement voldoende macht met het oog voor het volksbelang? En dan niet alleen maar volksbelang in de zin van algemeen belang, maar ook het belang van specifieke groepen in de samenleving die van de overheid afhankelijk zijn voor hun veiligheid en de bescherming van hun vrijheden? Wie kan garanderen dat er daarbij niemand uit het oog wordt verloren? Het feit dat er in Nederland nog altijd een groep is van mensen die niet (meer) stemmen bij verkiezingen, vormt een indicatie dat het parlement onvoldoende oog heeft voor hun welzijn. En dat gevoel ondergraaft het vertrouwen in onze democratie.

Het kan ook zijn dat er wel partijen zijn die voor de belangen van deze minderheden opkomen, maar dat de stem van die partijen onvoldoende meegenomen wordt in de wets- en beleidsvoorstellen van regeringswege. Daarnaast kan ook het overheidsbeleid tot onbedoelde uitkomsten leiden. Denk aan de toeslagenaffaire. Het parlement stemde massaal voor de wet die fraude moest tegengaan. En terecht: misbruik van publieke gelden dient voorkomen dan wel bestraft. Maar bij de uitvoering van die wet werden zoveel fouten gemaakt, dat ook onschuldige burgers op grote schaal het slachtoffer werden. Met alle schrijnende – te vaak zelfs ronduit ten hemel schreiende! – gevolgen van dien.

Weeffouten

Twee omstandigheden bemoeilijken een effectieve controle op de uitvoering van bestaand beleid. Allereerst de coalitieakkoorden die winnende partijen sluiten om een regering in het zadel te helpen. Doorgaans wordt daarbij een loyaliteit verlangt van de volksvertegenwoordigers die namens deze partijen in het parlement zitten die zich moeilijk verhoudt tot hun controlerende taken. Dat SP-Kamerlid Renske Leijten als lid van de oppositie bereid was de toeslagenaffaire aanhangig te maken, lag in dat verband voor de hand. Maar dat zij dat samen met CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt deed, nota bene namens een partij die deel uitmaakt van de regering, was uitzonderlijk. Tekenend voor de verhoudingen is ook dat een tot oppositie geneigde Omtzigt binnen de leiding van een regeringsgezinde partij als het CDA, niet op veel steun kan rekenen.

Wat daarnaast de controle van het parlement op regeringsbeleid bemoeilijkt is de informatieachterstand die volksvertegenwoordigers hebben ten opzichte van het kabinet. De uitvoering van overheidsbeleid is in handen van ambtelijke instanties. Zo is de Belastingdienst, afdeling Toeslagen belast met het tegengaan van fraude met toeslagen. En hoewel er intern wel grote problemen werden geconstateerd bij de wijze waarop jacht werd gemaakt op vermeende fraudeurs, bleef de kritiek binnenskamers. Toen via wanhopige ouders geluiden alsnog tot de Tweede Kamer doordrongen, werden bij monde van Omtzigt wel vragen gesteld. Maar echte antwoorden kwamen daar lange tijd niet op, cruciale informatie over de affaire werd door de regering niet met de Kamer gedeeld, of antwoorden waren onjuist.

De teleurstelling over het falen van de rechtsstaat is onder met name de slachtoffers van de affaire zo groot, dat zij het vertrouwen in zoiets als een democratie, inclusief de democratische rechtsstaat, definitief verloren zijn.

Regentenregiem

Dit soort weeffouten en daaruit voortvloeiende affaires maakt dat een aantal politieke wetenschappers van mening is dat de regering in Nederland het karakter heeft van een regentenregiem. De Groningse historicus en filosoof Frank Ankersmit roept dat al heel lang. Net als de Tilburgse bestuurskundige Paul Frissen. En ook de Leidse staats- en rechtsgeleerde Wim Voermans sloot zich hierbij onlangs aan. Ze doelen daarmee op het verschijnsel dat een bepaalde politieke elite de macht in handen heeft, zonder dat er sprake is van voldoende controle die ervoor zorgt dat die macht ook wordt uitgeoefend met het oog op de belangen en het welzijn van het volk.

Stemrecht als correctiemechanisme

Daarbij blijft een belangrijk verschil met het oude regentenbewind in het Nederland van de zeventiende en achttiende eeuw, dat er tegenwoordig wel sprake is van stemrecht. En, zoals we in het geval van de toeslagenaffaire gezien hebben, kunnen langs die weg gekozen volksvertegenwoordigers het de regering zo af en toe zeker nog wel eens lastig maken.

Maar bij die affaire ging het om de wijze waarop door overheidsinstanties uitvoering werd gegeven aan een bepaalde wet. Wat als wetgeving structureel voorbijgaat aan de belangen en het welzijn van een deel van het gewone volk? En wat als tijdens een regeerperiode van het parlement niet langer voldoende corrigerende invloed uitgaat? Moet het volk dan de mogelijkheid hebben om tussentijds in te grijpen en kabinet en parlement te corrigeren?

Dat is de achtergrond van de roep om de mogelijkheid tot referenda. Het gaat daarbij een volksraadpleging met betrekking tot een bepaald wetsvoorstel of verdrag. Op die wijze wordt een element van directe democratie in het huidige stelsel van de parlementaire democratie ingevoerd om vermeende uitwassen tegen te gaan.

Spannende vraag is echter of de situatie in ons land inderdaad zo ernstig is dat een extra correctiemechanisme nodig is en of een dergelijk mechanisme ook vanuit de gereformeerde traditie te verdedigen valt. Een onderwerp dat nader onderzoek verdient als we nog steeds geloven dat de overheid ook gegeven is ‘ons ten goede’.