24 mei 2023

De Thorbeckelezing van Pieter Omtzigt: een reflectie

Door: Aarnout van Gelder, wetenschappelijk medewerker

Op 14 april hield Kamerlid Pieter Omtzigt de zogenaamde Thorbeckelezing. Daarin vroeg hij aandacht voor het slechte functioneren van het huidige politieke bestel. Op verschillende manieren is dat in strijd met de Grondwet. Zo kan de regering belangrijke besluiten buiten het parlement om nemen en is er beperkte democratische controle op de totstandkoming van invloedrijke EU-regelgeving. Daarnaast wordt het voor de burgers en het parlement steeds lastiger om het bestuur te controleren. 

Dit alles levert slecht doordachte wetten op die bovendien in de praktijk onuitvoerbaar zijn. In de geest van Thorbecke concludeert Omtzigt dat de besluitvormingsstructuur als zodanig moet kloppen, voordat de politiek effectieve besluiten kan nemen. Om dit te realiseren stelt hij verschillende wijzigingen in het staatsbestel voor, zoals het invoeren van een rechterlijke toetsing van wetten aan de Grondwet.  

Geest en letter

Er is alle reden om de zorgen die Omtzigt uitspreekt serieus te nemen. Dat geldt ook voor zijn nadruk op het belang van de grondwettelijkheid van het bestuur. Een vraag waar hij in zijn lezing echter weinig aandacht aan besteedt, is waar de grondwettelijke normen aan zouden moeten voldoen. Wanneer er geen hogere normen zijn waarvan de Grondwet een duidelijke afspiegeling is, loopt ook de interpretatie van de Grondwet het risico te verzanden in een politieke strijd. In dat geval kan de Grondwet geen stabiel fundament van de staat meer zijn. Dit blijkt de laatste jaren steeds duidelijker in de Verenigde Staten, waar de rechtspraak van het Hooggerechtshof geenszins het einde van alle tegenspraak is. Er lijkt geen gedeeld uitgangspunt meer te zijn van wat de ‘geest’ van de Constitutie is, waardoor ook niet meer duidelijk is waaraan de ‘letter’ van de wetten getoetst moet worden. 

Vermeule

Vorig jaar publiceerde de Amerikaanse jurist Adrian Vermeule een studie waarin hij een omgang met de Grondwet voorstelt die ook in de Nederlandse context aandacht verdient. Vermeule pleit voor een constitutionalisme waarin het algemene welzijn centraal staat. Dit algemene welzijn bestaat niet uit het waarborgen van de macht van de regering of de maximale vrijheid van de individuele burger, maar uit het naar behoren functioneren van de gemeenschap, op basis van ware morele principes.  

"De staat Nederland is geen BV"

Vermeule baseert zijn betoog op klassieke denkers zoals de middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino. Volgens dit denken zijn er blijvende, objectieve principes van goed bestuur die bepalend dienen te zijn voor de inhoud van wetten. Deze principes actualiseert Vermeule als vrede, veiligheid en economische bestaanszekerheid. Overheden dienen in hun beleid deze drie principes niet in gevaar te brengen, maar hun wetten juist zo te formuleren dat ze deze positief bevorderen. Naar de moderne maatschappij vertaald volgt hieruit dat een bestuur dat de gezondheid, veiligheid en bestaanszekerheid van zijn onderdanen bedreigt, een onrechtvaardig bestuur is.[1]  

BV Nederland

Aan het slot van zijn lezing keert Omtzigt zich terecht tegen de bestuurscultuur die vooral op efficiëntie gericht is. In de woorden van Omtzigt is de staat Nederland geen BV, maar een gemeenschap met een gezamenlijke lotsbestemming. Voor de invulling van deze gezamenlijke lotsbestemming biedt Vermeule waardevolle noties. Het politieke bestel van een land kan immers pas functioneren ten dienste van het algemeen belang wanneer er duidelijke morele normen zijn die terugkomen in de inhoud van de wetten. ‘Gerechtigheid verhoogt een volk’, zo stelt Spreuken 14:34. Volgens dat beginsel dient de Grondwet niet primair als waarborg voor een maximale individuele vrijheid, maar vooral als verwoording van universele principes van rechtvaardigheid, die dienen tot het algemene welzijn. Daarin is de burger geen klant van de ‘BV Nederland’, maar een actief en verantwoordelijk lid van de gemeenschap van staatsburgers.   



[1] A. Vermeule, Common Good Constitutionalism. Recovering the Classical Legal Tradition (Cambridge/Medford 2022), p. 36, 37, 118, 166, 167.