18 maart 2019

Provincies op zoek naar andere belastingbron


Sinds 1926 kent Nederland een motorrijtuigenbelasting. Het tarief was toen 48 gulden per jaar voor een auto van 800 kg (leeggewicht). Per 100 kg meer kwam er 6 gulden bovenop.

Door Jan Schippers

Tegenwoordig hebben we met heel andere tarieven te maken. In totaal brengen autobezitters dit jaar bijna zes miljard euro op aan motorrijtuigenbelasting. Hiervan wordt 4,3 miljard euro geheven door het Rijk. Het resterende deel (€ 1,6 miljard) betreft de ”provinciale opcenten”, een belasting die de provincies innen. Zuid-Holland hanteert het hoogste tarief; Noord-Holland kent de laagste “opcenten”.

Al langere tijd gaan er stemmen op om de provinciale opcenten af te schaffen. De ANWB is daar een warm voorstander van. De ironie is dat deze ”asfaltlobbyist” hierbij een handje geholpen wordt door de klimaat- en duurzaamheidslobbyisten. Die willen namelijk graag dat iedereen in een elektrisch aangedreven auto gaat rijden. Voor dit type auto’s en voor plug-in hybrides geldt sinds 2017 een vrijstelling van de wegenbelasting. Dus: als iedereen overstapt op een ”stekkerauto” (waarvan de batterij deels door ”grijze” stroom wordt opgeladen), kunnen de provincies naar hun opcenten fluiten. Krijgt de ANWB via een omweg haar zin!

Uit het oogpunt van rentmeesterschap is het bevorderen van duurzame mobiliteit een goede zaak. Maar de manier waarop de overheid dit aanpakt, vind ik nogal discutabel. In 2016 heeft staatssecretaris Wiebes in het blad Autoweek al gezegd dat de gegeven belastingkortingen voor hybride en elektrische auto’s niet effectief waren: „We hebben zes miljard euro aan belastinginkomsten verloren en opgeofferd met een klimaateffect van nul. We hadden er nooit aan moeten beginnen.” Weggegooid geld, omdat de auto-industrie hierdoor in andere landen meer vervuilende auto’s kon verkopen. Bovendien wees onderzoek uit dat de leaserijders die gretig gebruik maakten van de kortingsregeling in de praktijk maar een kwart van de kilometers op elektrische energie reden. De effectiviteit van de regeling is dus twijfelachtig.

In de tweede plaats maken bestuurders van een elektrische auto gebruik van het wegennet, net als die van ‘gewone’ benzine- en dieselauto’s. De overheid besteedt veel belastinggeld aan de aanleg en onderhoud van infrastructuur. De vrijstelling van wegenbelasting maakt de ”e-driver” tot een ”free-rider”: iemand die gratis meelift, terwijl andere automobilisten daarvoor betalen. Een vrijstelling van de wegenbelasting is daarom niet rechtvaardig te noemen. Het uitgangspunt moet immers zijn dat alle weggebruikers meebetalen aan het wegenbeheer. Een korting van bijvoorbeeld 20 procent voor e-drivers zou veel rechtvaardiger zijn.

Ten derde kan iemand met een modaal inkomen geen dure, nieuwe hybride of volledig elektrisch aangedreven auto kopen. Daardoor komen de belastingkortingen of subsidies vooral bij de veelverdieners of de zakelijke leaserijders terecht. Jan Modaal in z’n gewone Opel Astra of Ford Focus mag intussen meer wegenbelasting gaan betalen. Want zoals altijd moet het uit de lengte of uit de breedte komen.

Dit laatste is trouwens schering en inslag bij de manier waarop de overheid het bevorderen van de verduurzaming aanpakt. Wie genoeg spaargeld heeft om zonnepanelen aan te schaffen en z’n huis te isoleren, krijgt steun van de overheid. Die steun wordt opgebracht met een extra energieheffing te betalen door degenen die geen poen hebben om hun huis te verduurzamen. De energierekening stijgt dit jaar gemiddeld met ruim 330 euro per huishouden, zo berekende het CBS. En dat is nog maar het begin. Als ‘Den Haag’ met deze onrechtvaardige aanpak doorgaat, creëert zij zelf een enorm probleem dat energiearmoede heet.

Moeten de provinciale opcenten dan per se blijven? Nee. De motorrijtuigenbelasting had allang door een kilometerheffing vervangen moeten worden. Daar komt bij dat een kwart van de inwoners geen auto heeft en dus helemaal niet bijdraagt aan deze provinciale inkomsten, net als de e-drivers. Dat voelt onrechtvaardig aan. De provinciale politici doen er dus verstandig aan om op zoek te gaan naar een andere belastingbron. Een heffing per huishouden is bijvoorbeeld een goed alternatief, mits deze ingeruild wordt voor lagere belastingen op arbeid en mobiliteit. Dan behouden de provincies hun eigen inkomstenbron en worden veel meer kiezers directer geconfronteerd met de kosten van het beleid van provinciale politici.

Tot slot een oproep: stem woensdag 20 maart voor rechtvaardigheid!

Deze column verscheen eerder in het Reformatorisch Dagblad. De auteur is directeur van de Guido de Brès-Stichting, het wetenschappelijk instituut voor de SGP en lijstduwer voor de SGP in de provincie Zuid-Holland en voor SGP-ChristenUnie in het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard.