21 november 2017

Hatespeech - Bevordert overheid (commerciële) censuur?

Bevordert overheid (commerciële) censuur?

Haatberichten horen niet op internet. Antisemitisme moet worden aangepakt. Dat zal ieder weldenkend mens beamen. De impact van online haatzaaien is groter, vanwege de mogelijkheid tot enorm snelle verspreiding. Daarom zijn overheden erop gebrand dat illegale en criminele content zo snel mogelijk van het internet wordt verwijderd.

Neem de gedragscode van de Europese Commissie uit 2016. IT-bedrijven als Facebook, Microsoft, Twitter en Youtube bestrijden samen met de Europese Commissie en de EU-lidstaten illegale haatzaaiende uitlatingen op het internet. De verspreiding hiervan op het internet heeft niet alleen negatieve gevolgen voor de groepen of individuen waartegen ze gericht zijn, maar treft ook degenen die opkomen voor vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie. De IT-bedrijven beloven dat ze illegale haatzaaiende uitlatingen binnen 24 uur na melding van hun online platforms zullen verwijderen of ontoegankelijk zullen maken.

De Duitse Bondsregering vaardigde deze zomer een wet uit waardoor internetbedrijven zoals Google, Twitter en Facebook boetes tot 50 miljoen euro opgelegd kunnen krijgen als zij niet binnen 24 uur haatberichten, nepnieuws of berichten met criminele inhoud van hun digitale platforms verwijderen.

De voortvarende bestrijding van hate speech (of: haattaal) moet een alarmbelletje doen rinkelen. Want wie de geschiedenis kent, weet dat het niet bepaald de meest ‘gezellige’ regimes waren die de vrijheid van meningsuiting beperkten. Uiteraard verschillen de motieven van de huidige hate speech-bestrijders van nu met die van toen. Maar de reden waarom we dit soort regelgeving niet al te gretig moeten omhelzen, zit ‘m in de vaagheid van de omschrijving van hate speech en in het feit dat particuliere bedrijven een taak krijgen toebedeeld die aan het Openbaar Ministerie toekomt.

De vaagheid van de definitie herinnert aan het dispuut over de vrijheid van meningsuiting in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in de jaren 1947-1948. De Sovjet-delegatie sputterde tegen omdat zij ‘het fascisme’ wilde bestrijden. Eerder had een Sovjet-diplomaat fascisme omschreven als ‘de bloedige dictatuur van het meest reactionaire deel van het kapitalisme en de monopolies’. Met deze vage duiding liep iedere niet-communist het risico door het Sovjet-regime gebrandmerkt te worden als ‘fascist’.

Veelzeggend is dat de Sovjet-delegatieleider Alexander Borisov een amendement opstelde dat gelijkenis vertoont met de huidige anti-hate speech-bepalingen: ‘Elke pleitbezorging van nationale, raciale en religieuze vijandigheid of nationale exclusiviteit of haat of minachting, evenals elke actie tot bevoorrechting of een discriminatie op basis van ras, nationaliteit of religie vormt een misdrijf en is strafbaar volgens de wet van de staat.'

Communistische regimes beperkten de vrijheid van meningsuiting drastisch, zeker als het kritiek op het regime betrof. En als het om godsdienstige opvattingen ging. Dat moet ons extra alert maken. Want hate speech heeft volgens de gedragscode van de Europese Commissie betrekking op racisme, xenofobie en alle vormen van intolerantie. Het venijn zit ‘m in dat laatste. Immers, onze samenleving wil heel erg tolerant zijn, maar is minder verdraagzaam jegens opvattingen van traditionele gelovigen.

Het tweede bezwaar is dat de overheid haar verantwoordelijkheid overhevelt aan bedrijven. Het is niet denkbeeldig dat uit voorzichtigheid ook berichten van internet worden verwijderd die een afwijkend standpunt vertolken. Of een tekst uit de Bijbel aanhalen. De torenhoge boetes dragen er niet aan bij dat bedrijven een risico nemen met het oog op een vrije uitwisseling van informatie, argumenten en meningen. De heersende opinie dreigt zo minder tegenspraak te krijgen.

Wat is hate speech eigenlijk? Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens erkent dat er geen algemeen geaccepteerde definitie van hate speech bestaat. Het omvat uiteenlopende uitingen, niet alleen haatzaaien, maar ook denigrerende taal, gebrek aan respect, belastering, verheerlijking, ontkenning, opruiing, discriminatie, vijandigheid en ongegronde beschuldigingen. Kortom, met zo’n brede definitie kan elke ongemakkelijke uitspraak gelabeld worden als hate speech, waardoor het publieke debat wordt gesmoord.

Als vrijheid van meningsuiting echt iets voorstelt, houdt die ook in dat ieder het recht heeft om te zeggen wat andere mensen niet willen horen. Al blijft recht overeind staan dat dit niets heeft uit te staan met het opzettelijk kwetsen van anderen of het verspreiden van laster en smaad.

Jan Schippers, directeur van het wetenschappelijk instituut voor de SGP

Column Politiek en Maatschappij, eerder gepubliceerd in het Reformatorisch Dagblad d.d. 16 november 2017