20 november 2017

Geen aardse macht? - lezing van mr. Donner

Geen aardse macht?

Guidolezing 2017 door de vicepresident van de Raad van State, mr. J.P.H. Donner, uitgesproken in Kasteel Woerden op donderdag 16 november 2017.

 

1      Inleiding

Geen aardse macht, vraagteken, zo luidt de uitnodiging voor vanavond. Laat ik gelijk duidelijk maken; het gaat bij uitstek om aardse macht. Indien u die echt niet begeert, kunt u volgend jaar het honderdjarig bestaan van de SGP maar beter niet gedenken, want dan was de oprichting een vergissing.

Luther had gelijk in de ‘Vaste burcht’. Het ging de reformatie niet om aardse macht, maar om het heropenen van de betrekking van de mens tot God zonder tussenkomst van de kerk. Maar let wel, die relatie tot God houdt in dat we hier op aard naar vermogen bijdragen aan het vestigen van gerechtigheid en een gerechte samenleving. Daarom zwoeren onze voorouders de Koning af omdat hij in de weg stond bij het realiseren van gerechtigheid. Diezelfde opdracht impliceert in een democratie dat de verantwoordelijkheden als burger en als kiezer, mede in dienst van die opdracht worden gebruikt. Dat vergt het mobiliseren van electorale steun en het participeren in de uitoefening van overheidsmacht. Dat is de blijvende betekenis van de reformatie. Het was ook het motief voor de oprichting van de SGP - hoewel ze natuurlijk beter binnen de ARP hun doelstellingen hadden kunnen realiseren; maar dat laat ik verder rusten.

De organisatoren van vanavond hebben de titel daarvoor gekozen naar aanleiding van de beschouwing in het jaarverslag van de Raad van State over de haarscheuren die ontstaan in ons denken over democratie en rechtsstaat. In die zorg staat de Raad van State niet alleen. Sinds het verschijnen van het jaarverslag heeft de AIV (de Adviesraad voor Internationale verhoudingen) gelijke zorgen uitgesproken en is de Europese Commissie een procedure tegen Polen begonnen over het aantasten van de rechtsstaat in naam van de democratie. In Turkije en in de Verenigde Staten, maar ook binnen de Europese Unie in Hongarije worden met een beroep op democratische legitimatie de uitgangspunten van de rechtsstaat terzijde geschoven of dreigen zij dat te worden.

En voor u nu denkt dat wantrouwen jegens de buitenwereld dus terecht was, herinner ik eraan dat in het jaarverslag van de Raad van State voor soortgelijke ontwikkelingen in Nederland wordt gewaarschuwd. Bescherming tegen de erosie van de rechtsstaat met een beroep op democratische legitimatie, is onder meer gelegen in de verankering van de nationale rechtsstaat in een Europese rechtsorde. Ik zeg het maar aan het begin, want dan weet u waar u straks in uw vragen uw pijlen van kritiek op moet richten.

Geen aardse macht? Die titel komt vermoedelijk mede voort uit de neiging om macht als iets verkeerds te beschouwen, wie haar ook uitoefent. Macht wordt gezien als zeggenschap over anderen wat strijdig zou zijn met autonomie en vrijheid. Zo wordt macht al snel als tegengesteld aan recht begrepen. Van de opmerking in het jaarverslag ´dat rechtsverhoudingen door machtsverhoudingen dreigen te worden verdrongen´ is het dan een snelle stap naar de titel: geen aardse macht, vraagteken. Hopelijk verleidt het de spreker tot een principiële verdediging van de rechtsstaat. Wees gerust, die verdediging komt, maar niet dan na een apologie voor de macht; want zonder macht, geen rechtsstaat.

2      Een apologie voor macht

Als je over macht spreekt, komen doorgaans al gauw bekende gezegden op, zoals: “Power corrupts, and absolute power corrupts absolutely” (Acton), of “The greater the power, the more dangerous the abuse” (Burke). Het gezegde “macht is op zichzelf slecht – het maakt niet uit wie haar uitoefent” (Burckhart) tekent treffend een breed gevoel ten aanzien van macht; macht hoort eigenlijk niet, want het doorbreekt de vrijheid en gelijkheid van burgers.

Als het over macht gaat, gaan we veelal zenuwachtig schuifelen en trekken een bedenkelijk gezicht. Niemand heeft het zelf, maar anderen hebben het; iedereen wantrouwt het, maar ieder ambieert het om goed te doen. Dat tekent onze ambivalentie, want we geloven in en vertrouwen op een almachtige; we zaaien geen tweedracht, omdat eendracht macht geeft, en we houden mensen niet dom, omdat kennis macht is. Gegeven die ambivalentie, sussen wij onze onrust over ‘macht’ door deze onmiddellijk te associëren met ‘verantwoordelijkheid’ en ‘recht’. Macht kan nodig zijn, maar dan moet de uitoefening zich wel hullen in weerzin en zich verhullen achter advies, inspraak en wetenschappelijke noodzaak. Het moet klinken als: ‘hier sta ik, ik kan niet anders’ (hoewel ik vaak de neiging heb om dan te denken: je kunt ook gewoon je mond houden).

Het Nederlands is blind voor de dubbele betekenis van het begrip macht. Het Frans ziet dat wel; ‘pouvoir’ is zowel macht als het werkwoord: kunnen. In het Italiaans is het net zo; ‘potere’. Het Engels gebruikt het begrip power, wat ons begrip macht, kunnen en energie ineen is. In het Nederlands is het begrip ‘vermogen’ daarentegen ingeschrompeld tot: geld of kapitaal – misschien zegt het iets over ons volkskarakter of onze geschiedenis.

‘Macht’ is een werkwoord. Het is niet wat we hebben, maar wat we kunnen; iets ligt in onze macht, buiten onze macht, boven onze macht. Macht is wat we kunnen zonder beperkt te zijn; beperkt door eigen vermogens of door anderen. Macht is dat wat ik zelf kan; in die betekenis hebben wij er in ook een ander woord voor, te weten: vrijheid.

Macht en vrijheid, het zijn twee kanten van dezelfde relatie tussen mensen, hoezeer de beide begrippen ook een verschillende gevoelswaarde hebben. Vrijheid zien we als de afwezigheid van beperkingen door anderen, en macht als het vermogen om het gedrag van anderen te bepalen. Maar dat laatste kan berusten op geheel onderscheiden grondslag; overtuigingskracht gezag, bevoegdheid,   of overwicht, geld, dwang of kracht. En dat is nog maar één kant van de zaak. Want macht is niet alleen het vermogen de ander naar mijn hand te zetten, maar ook het vermogen om de plannen van een ander te blokkeren; de macht om anderen of de overheid in de weg te zitten zodat ze hun zin niet krijgen. Dat noemen we dan vaak niet ´macht´ maar: ‘ons goed recht’ of ‘onze vrijheid’, toch is het wel hetzelfde. Niemand is daar tegen tot het moment dat de eigen plannen worden gedwarsboomd door de macht van een ander. Dan heet die macht weer obstructie, of misbruik van recht.

In een wereld waarin we steeds minder op eigen kracht kunnen zonder afhankelijk te zijn van diensten, hulp of middelen van anderen, krimpt vrijheid in de zin van de afwezigheid van beperkingen, in. Het klinkt mooi: ruimte voor mezelf of recht om met rust gelaten te worden, maar het betekent dat we elkaar alleen maar in de weg kunnen zitten; dat ik bij alles wat ik buiten mijn ruimte wil, door anderen geblokkeerd wordt of kan worden. Dan is vrijheid al gauw relatieve onmacht. Als niemand meer invloed heeft op anderen, kunnen we elkaar alleen maar blokkeren. Macht: de invloed op anderen om deze te bewegen niet in de weg te zitten maar mee te werken, het vermogen om knopen door te hakken en geschillen te beslechten, is derhalve een wezenlijk aspect van vrijheid.

Want vrijheid heeft twee gezichten. De ‘vrijheid van’; de afwezigheid van beperkingen, van behoefte, van vrees of van dwang. Minstens zo belangrijk is echter de ‘vrijheid om’; de mogelijkheid om samen met anderen te kunnen realiseren wat ons ten diepste beweegt; de vrijheid tot gemeenschappelijke zelfbestemming. Die vrijheid wordt gewaarborgd door de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting en van drukpers om anderen te kunnen overtuigen; door actief en passief kiesrecht; en uiteindelijk door de staat. Kortom door de mogelijkheid om macht te organiseren en uit te oefenen en daarmee de vrijheid in beide zin te beschermen.

3      Valse tegenstellingen

Dat is aardse macht en die begeert ook gij wanneer u deelneemt aan de politiek en het publieke leven. Daar is niets op tegen, mits men zich maar realiseert waar men mee bezig is. Want de uitoefening van macht over anderen heeft onmiskenbaar schaduwzijden en bergt gevaarlijke verleidingen in zich, die mensen na korte of lange duur moeilijk weten te weerstaan. De bedoelingen veranderen dat niet. ‘Dass hatt gerade der Staat zur Hölle gemacht, dass der Mensch ihn zum Himmel machen wollte’ verzuchtte Hölderlin ooit. ‘Dat heeft de staat tot hel gemaakt, dat mensen er een hemel van willen maken.’ Een hechte geloofsovertuiging biedt evenmin een garantie. Telkenmale zijn er in de geschiedenis mannen en vrouwen opgestaan die de staat tot een godvruchtig en Gode welgevallig verband wilden vormen, maar die toch weer eindigden met bloed, dwang en onrecht (Cromwell, Savonarola).

Het afzweren van macht vanwege die duistere kant, is echter geen oplossing. Onmacht schept namelijk nog groter maatschappelijke wantoestanden en onrecht; zie landen waar overheidsmacht is opgehouden te bestaan. Niet het verwerpen van macht is daarom oplossing, maar het zodanig ordenen en normeren van de uitoefening daarvan, dat deze controleerbaar is, publiek verantwoord moet worden en zo nodig kan worden gecorrigeerd in het belang van het recht. Het concept kortom van de constitutionele rechtsstaat.

Daarmee is recht niet tegengesteld aan macht. Pascal zag dat al. Macht zonder recht is tiranniek, maar recht zonder kracht is machteloos; het zal worden genegeerd. ‘Men moet dus macht met recht verenigen en het zo maken dat hetgeen rechtvaardig is, machtig is of hetgeen machtig is, rechtvaardig zal zijn’. Een rechtsstaat impliceert aardse macht.

Recht en macht zijn niet tegengesteld. Rechtsstaat en democratie al evenmin; ook die hebben elkaar nodig. De moderne geschiedenis van beide begint bij de Franse revolutie. Die zijn we gaan zien als opstand tegen absolutisme en ongelijkheid, maar het was een opstand tegen de onmacht van de staat. Het Ancien Regime liep steeds meer vast in het recht en de rechters. In het Ancien Regime had de meest absolute vorst aanzienlijk minder macht dan de democratische wetgever zich binnen vijf jaren na de Revolutie verwierf; de macht om het recht te codificeren, de belastingen te herzien, eigendom af te nemen, eeuwenoude instituties te hervormen en burgers te verplichten tot dienstplicht ook buiten de eigen regio.

De noodzaak om belastingen te herzien, rechten te codificeren en instituties te hervormen, was al lang voor die tijd onderkend. Eerdere pogingen tot wijziging (Turgot, Necker) liepen echter vast in de gerechten, die vasthielden aan oude privileges, vrijheden, rechten en charta’s en weigerden om de gewijzigde wetgeving toe te passen. Een poging van de Koning om dit te doorbreken, liep vast in een staking van de gerechten waardoor de rechtshandhaving stopte. Toen de Koning toegaf, liepen de staatsfinanciën in het honderd, zodat ook aan groeiende honger en ellende weinig gedaan kon worden. Niet absolutisme was het probleem van het Ancien Regime, maar de rechterlijke ongezeglijkheid en het onvermogen gevestigde rechten te wijzigen. Een democratische wetgever die soeverein was en een rechter die nog alleen had toe te passen wat er in de wet stond (la bouche de la loi), was het antwoord van de Revolutie.

Het rechtsgevoel is vaak behoudend; het hangt samen met gewoonte, regel en precedent. Maar recht is meer. Als recht alleen maar is "wat eenmaal werd vastgesteld, dan zullen al onze vastgestelde wetten noodzakelijkerwijze voor rechtvaardig gehouden worden, zonder dat men ze onderzoekt, omdat zij nu eenmaal zijn vastgesteld"; schreef Pascal ooit. Recht is meer dan wat ooit eerder werd besloten. Al in de 14e eeuw leerde Bartolus van Saxoferrato dat ‘als feiten en recht niet overeenstemmen, niet de feiten aan het recht moet worden aangepast, maar het recht aan de feiten’; dan gaat het niet alleen om materiële feiten maar vooral ook om maatschappelijke feiten. Recht, om recht te zijn en te blijven, moet kunnen worden veranderd.

De moderne samenleving draait om verandering. Niet de verandering is daarbij het probleem, maar vaak wel de drijfveren daarvoor; maar dat is een andere discussie. Verandering bestaat echter bij gratie van wat niet verandert. De vaste wal maakt het mogelijk te zien waar de rivier stroomt, waar men zich in de rivier bevindt en hoe hard men wordt meegezogen. Verandering, om verandering te zijn en niet tot chaos te verworden, heeft bestendige kaders nodig. Net als dat men vaste grond onder de voet behoeft om bij het gaan vooruit te komen. Bij maatschappelijke veranderingen bestaat dat bestendige kader niet alleen uit materiële of fysieke zekerheden, maar mede uit concepten, ideeën, structuren, instituties en wetten. Die kaders bieden ook de mogelijkheid om veranderingen bij te sturen en zo nodig ten goede te keren. Geloof, gemeenschap, gezin, familie zijn kaders en instituties waarin mensen in de loop van de eeuwen collectief en individueel houvast hebben gevonden bij het ordenen en sturen van maatschappelijke verandering.

De belangrijkste institutie in dit verband is evenwel de staat. Weliswaar speelt het grootste deel van ons dagelijkse leven zich buiten die staat af, maar de sociale organisatie en maatschappelijke orde waarbinnen we handelen, is in die staat verankerd. Die hebben we nodig als het er om gaat de algemeen verbindende regels vast te stellen, geschillen op te lossen en collectieve taken te vervullen. Binnen de democratische rechtsstaat voorzien instituties, rechten, regels en organen belast met overheidsmacht in de maatschappelijke behoefte aan een bestendig kader, maar die staat is ook drager van het vermogen om verandering te brengen in wat eerder is vastgesteld. Want een bestendig kader om bestendig te kunnen zijn, moet veranderd kunnen worden en aangepast aan de aard en schaal der maatschappelijke ontwikkeling om niet tot onmacht veroordeeld te worden. De mechanismen van de democratie bieden de mogelijkheid om dat te doen in aansluiting op de gevoelens en behoeften onder de bevolking.

Rechtsstaat en democratie zijn daarom nauw verweven en van elkaar afhankelijk. Het Ancien Regime, dat wel rechts­zekerheid bood maar niet het vermogen om het recht te veranderen, ging in onmacht onder. De democratie die daarvoor in de plaats kwam, veran­derde in vijf jaren meer dan honderdvijftig jaren absolutisme daarvoor, maar eindigde in rechteloosheid en terreur. In de 19e eeuw is daarop het concept van de rechtsstaat ontstaan. Het concept dat de overheid in zijn handelen beperkt is door de constitutie en gebonden is aan normen van recht, waarbij dit handelen door een onafhankelijke rechter getoetst kan worden aan dat recht. Dat is meer dan er nu soms in het debat van gemaakt wordt, dat de rechtsstaat vooral een kwestie is van rechters en rechtspraak. Essentie van de rechtsstaat is dat de overheid in al zijn handelen de eerbiediging van het recht waarborgt, ook als er geen rechter aan te pas komt. Door een zo begrepen rechtsstaat werd democratie aanvaardbaar. Daarbij werd recht breder gezien, dan de regel en rechtspraak cultuur die er nu vaak van gemaakt wordt, waarin we wetten en regels soms zo snel veranderen dat het rechtsgevoel het niet meer bij kan benen en de definitie van recht door Bul Super uit Heer Bommel geldig lijkt: “Recht is iets kroms dat recht gebo­gen is."

4      Scheuren in de fundamenten

De democratische rechtsstaat, grensoverschrijdende markten en internationale samenwerking vormen het kader waarbinnen verandering en continuïteit, dynamiek en zekerheid en vrede, veiligheid en vrijheid in de afgelopen halve eeuw met elkaar verenigd konden worden. Zij liggen aan de basis van de naoorlogse groei, welvaart en vrede, in het kader waarvan de Europese staten nauw met elkaar verbonden zijn geraakt. Zij zijn dan ook bepalend voor het vermogen een antwoord te bieden op de vraagstukken van de moderne samenleving, zoals: veiligheid, klimaat, migratie, criminaliteit, integriteit van digitale netwerken. Het is daarom verontrustend te moeten vaststellen dat in die fundamenten scheuren aan het ontstaan zijn. Drie baren daarbij in het bijzonder zorg. Ik ga deze met u na.

Europese integratie, Atlantische veiligheid en internationale rechtsordening vormen de hoekstenen van het Nederlands naoorlogse beleid om vrede, veiligheid en welvaart te verzekeren. De Brexit, een Amerikaanse president die de fundamenten van de naoorlogse wereldorde ter discussie stelt, de weigering van lidstaten om EU-verplichtingen na te komen, tasten die hoekstenen aan. Het succes van de Atlantisch-Europese samenwerking en de Europese integratie berustte op Amerikaanse hegemonie en de bereidheid van Europese landen om de eigen autonomie ondergeschikt te maken aan een gemeenschappelijke rechtsorde. Dat heeft vrede, welvaart en groeiend wederzijds begrip en afhankelijkheid gebracht. Dat moet ook wel want bij de vraagstukken waarmee de moderne samenleving wordt geconfronteerd, zoals het klimaat, veiligheid, criminaliteit- en terrorismebestrijding, ordening van internationale markten, migratie en het voorkomen van groeiende ongelijkheid, heeft geen staat nog het vermogen om op eigen kracht, zonder intensieve Europese en internationale samenwerking, de algemene belangen te behartigen die in het geding zijn. Vereist is dan echter wel dat die samenwerking betrouwbaar is, anders bouwt men op zand. Het vertrouwen in gemaakte afspraken is door genoemde ontwikkelingen echter niet meer vanzelfsprekend. Dat is een eerste breuklijn.

Ik wees eerder al op de ontwikkelingen in Turkije en Polen waar democratische meerderheden de constitutionele rechtspraak en onafhankelijkheid van de rechter willen beknotten. Hongarije was Polen daarin al voorgegaan. Ook elders in de wereld worden de rechter onder druk gezet door democratisch verkozen meerderheden. Zie ook het initiatiefwetsvoorstel van oud-Tweede Kamerlid Taverne (VVD) om de toetsing door de rechter van wetten aan internationale verdragen te verbieden. Het is onderdeel van een bredere ontwikkeling waarbij recht, ordening, instituties, bestendige procedures steeds vaker als hinderlijke belemmering gezien worden als zij beperkingen stellen aan politiek gewenste resultaten. Het is dan verleidelijk om ze met een beroep op de kiezers, een meerderheid of een acute noodzaak, te negeren en waar dat niet kan ze te ridiculiseren of als verouderd weg te zetten. Het is een verschijnsel dat op vele terreinen en in vele landen zichtbaar is, ook in eigen land. Het schept een voedingsbodem voor een groeiende tegenstelling tussen democratische en juridische legitimatie.

Een derde verschuiving doet zich voor in het concept van de vertegenwoordigende democratie. De Grondwet gaat uit van het concept dat de vergadering van gekozen vertegenwoordigers ‘plaatsbekleder’ is voor het volk. In de beeldvorming, het denken en het spreken, wordt ‘vertegenwoordiging’ echter steeds meer begrepen als: agent voor de electorale achterban: de principaal. In die visie is vertegenwoordigende democratie een second best-oplossing voor directe democratie. Ook volksvertegenwoordigers zelf zijn zich meer gaan zien en gedragen als agent voor een achterban dan als lid van een geheel. De groeiende rol van referenda bij de besluitvorming is een symptoom van die verschuiving, net als de campagne ‘Code Oranje’.

Er is niets mis met initiatieven om de betrokkenheid van burgers bij het overheidsbesluitvorming te versterken. Maar in de moderne samenleving is de overheid een volcontinue ‘bedrijf’. Wetgeving en regeringsbeleid moeten een samenhangend geheel vormen. Bij de besluitvorming moeten rechten en plichten, lusten en lasten, uiteenlopende belangen en maatschappelijke tegenstellingen voortdurend afgewogen, afgestemd en met elkaar verzoend worden. Dat verdraagt zich niet met besluitvorming door referenda, incidentele burgerbetrokkenheid op basis van belangstelling en beschikbare tijd of andere vormen van betrokkenheid zonder verantwoordelijkheid voor de gevolgen. Wil men die richting op dan is er meer nodig om de samenhang en continuïteit van het ‘overheidsbedrijf’ te waarborgen. Vermenging van de beide vormen van democratie leidt echter tot het geleidelijk disfunctioneren van de vertegenwoordigende organen. Daarbij moet wel bedacht worden dat de vertegenwoordigende democratie en de democratische rechtsstaat nauw verweven zijn, omdat het mogelijk bleek om langs die weg maatschappelijke verschillen van inzicht op vreedzame wijze te bediscussiëren en te beslechten en zo bestaande verschillen tot constructieve samenwerking om te vormen. Directe democratie verscherpt die verschillen tot tegenstellingen en confrontatie.

5      Democratie en rechtsstaat staan er niet goed voor

Ook los van deze ontwikkelingen moet worden vastgesteld dat het mechanisme van de democratische rechtsstaat niet naar volle tevredenheid functioneert. Niet alleen in Nederland, ook elders. De opkomst van wat populistische partijen worden genoemd, zijn daar een symptoom van. Hoewel ik het beroep op de ontevreden kiezer als verklaring daarvan te eenvoudig vindt – de groei van populisme is al ouder en treft men breder bij partijen aan – is het onmiskenbaar dat zorg over toenemende sociaaleconomische onzekerheden en verschillen en het gevoel daar onvoldoende tegen beschermd te worden, een factor is van die groei. Zeker als lasten en nadelen die men ondervindt worden toegeschreven aan ´het systeem´ en gemaakte keuzen en er weinig neiging lijkt om het systeem aan te passen. De Staatscommissie Parlementair Stelsel onder leiding van de heer Remkes heeft onlangs een analyse gepubliceerd, waaruit spreekt dat de mechanismen van politieke besluitvorming in onze tijd minder goed aan hun functie voldoen.  

Het functioneren van de rechtsstaat biedt al evenmin een opwekkend beeld. Er is in de afgelopen tien jaren veel op bezuinigd; de middelen voor de klassieke overheidstaak zijn aanzienlijk achtergebleven bij de ontwikkeling van de economie en de groei van overheidsuitgaven. Ook voor de rechtspraak zijn er relatief minder middelen, terwijl de wetgeving er niet minder en niet minder gecompliceerd op is geworden. Maar er is meer dan een financieel probleem. Opvallend is dat terwijl het vertrouwen in de rechtspraak en de rechtsstaat over het algemeen hoog is, vertrouwen en tevredenheid snel afnemen – soms kelderen – bij personen die met de rechtspraak in aanmerking zijn gekomen. Er zijn aanwijzingen dat bedrijven en burgers die op eigen kosten moeten procederen, uit de rechtspraak vluchten; bedrijven omdat de procedures te lang zijn en de uitkomst te onvoorspelbaar, burgers omdat het onbetaalbaar is geworden een advocaat in de arm te nemen, terwijl door de complexiteit van het recht onontbeerlijk is. Een recente studie van HiiL (Hague institute for innovation of Law) concludeert dat het rechtssysteem onder invloed van het juridisch denken is ingericht om verschillen uit te vergroten tot scherpe tegenstellingen waarover eindeloos geprocedeerd kan worden, terwijl burgers meer gebaat zijn bij procedures die tot een praktische beslechting van geschillen leiden binnen redelijke termijnen, waarbij de uitkomst wat meer voorspelbaar is.

6      Mede een probleem van perceptie

Wellicht dat bij u bij deze opsomming van problemen psalm 146 in gedachten komt, of zoals wij het op school zongen: "Stel u vertrouwen niet op prinsen, het is alles kommer dat ge ziet, het hoofd omhoog het hart naar boven, hier beneden is het niet". Mij komt ook wel zondag 2, vraag 3, van de catechismus door het hoofd: ‘waaruit kent gij uw ellende’.

Verwacht niet dat ik u nu een analyse kan bieden van wat er fout gaat en de oplossingen erbij kan leveren. Zou ik die hebben, dan zou de coalitie er heel anders uitzien. Natuurlijk denkt u misschien dat het antwoord op vraag 3 (Uit de wet Gods) al een eind helpt. Dat is ook uitgangspunt in het streven om Bijbelse normatieve uitgangspunten te vertalen voor de hedendaagse politieke praktijk (‘Gerechtigheid verhoogt het volk’). Nu zullen u en ik het wellicht eens zijn over het uitgangspunt, maar mogelijk van mening verschillen over de concrete implicaties. Gegeven het uitgangspunt wordt dat al gauw een geloofsstrijd; en ik weet niet of we in Zijn naam daarover moeten gaan twisten.

Hoewel ik mij dus hoedt voor architectonische kritiek, zoals Kuijper het noemde, moet ik wel constateren dat een belangrijk element bij de genoemde verschijnselen is gelegen in de wijze waarop wij die analyseren en waarnemen. Want door met ons verstand naar de werkelijkheid te kijken en deze te analyseren, leggen we deze in verschillende aspecten uiteen waarna we ze in onze concepten moeilijk weer met elkaar op één noemer kunnen verenigen. Zo onderscheiden we op basis van verschillen tussen macht en vrijheid, tussen rechtsstaat en democratie, tussen directe en vertegenwoordigende democratie maar missen vervolgens de gemeenschappelijke noemer om ze weer bijeen te brengen, hoewel ze, zoals we zagen, bij elkaar horen.

Vraag is daarom of niet de bril – de concepten en theorieën – waardoor we kijken, een deel van het probleem is. Neem bij voorbeeld de tegenstelling individu - gemeenschap. Die speelt in veel van deze discussies mede een rol. Die tegenstelling is evenwel gevolg van het uitgangspunt waarmee we de maatschappelijke werkelijkheid bezien; het uitgangspunt dat de autonome, zelfredzame, vrije mens de bouwsteen is van de maatschappelijke werkelijkheid; het ‘cogito ergo sum’ – ‘ik ben omdat ik denk’. Daar ligt de kiem van de tegenstelling tussen individu en gemeenschap. Neem een ander uitgangspunt, zoals: ‘ik ben omdat wij zijn’, ‘ik ben wie ik ben, vanwege wie wij zijn’, en vele tegenstellingen verdwijnen; zoals tussen individu en gemeenschap, tussen publiek en privaat, tussen gemeenschappelijk en particulier. Ook tal van maatschappelijke vraagstukken komen dan in een ander licht te staan. Denk niet dat dit een vernuftig sofisme is, want dat mensbeeld: ‘ik ben omdat wij zijn’, is het vertrekpunt van Ubuntu denken in grote delen van Afrika. Het vormde mede de basis voor het verzoeningsproces in Zuid-Afrika na de Apartheid; het heeft zijn maatschappelijke waarde kortom in de praktijk bewezen.

Evenzo is het onderscheid nationaal, internationaal product van de wijze waarop we de maatschappelijke werkelijkheid bezien. Sinds twee eeuwen analyseren we die in termen van nationale staten, soevereiniteit en exclusieve overheidsmacht. Het is de vrucht van humanistisch denken op basis van het uitgangspunt dat de mens, zowel individueel en collectief, kan worden wat hij wil. Een uitgangspunt dat met de Franse revolutie werd geïnstitutionaliseerd in de nationale staat en democratie. Zeker een eeuw lang is dat een bruikbaar uitgangspunt gebleken voor de organisatie van de internationale samenleving. Maar in de huidige wereld is dat niet langer het geval gegeven het grensoverschrijdend maatschappelijk verkeer en de verwevenheid van samenlevingen. Net als eertijds de staat de instelling was waarin we onze wederzijdse verantwoordelijkheid voor vrede, veiligheid en solidariteit institutionaliseerde, is Europese en internationale samenwerking dat nu. Zij is zelfs existentieel voor de democratische rechtsstaat. Zouden nationale staten de enige denkbare vorm van bestendige maatschappelijke organisatie zijn, dan laten een internationale economie, politieke democratie en nationale autonomie zich niet met elkaar verenigen. Ook de rechtsstaat moet in onze tijd Europees of nog omvattender verankerd zijn, om de druk van politieke belangen en democratische meerderheden te kunnen weerstaan.

Maar let wel, ook hier gaat het om een valse tegenstelling. De Unie treedt niet in de plaats van de nationale staten, maar vult deze in de meeste gevallen aan daar waar men op eigen kracht de algemene belangen niet meer adequaat kan behartigen. Natuurlijk slaat dat soms door en wordt er meer geregeld dan nodig is. Dat is niet anders op nationaal niveau waar pluriformiteit en minderheden in de verdrukking komen door meerderheden die daar geen rekening mee houden. We hebben een meer algemeen probleem hoe we subsidiariteit en de verhouding tussen meerderheden en minderheden kunnen institutionaliseren, zoals we de verhouding tussen individu en gemeenschap in grondrechten hebben geïnstitutionaliseerd. Maar het feit dat we dat vraagstuk nog bevredigend moeten regelen, betekent niet dat met name de Europese Unie niet al lang onderdeel is van de overheid als inzetting waarover Paulus in Romeinen spreekt.

7      Waarom, waarheen, waartoe

Al die tegenstellingen die we met ons verstand scheppen laten zich dáárom moeilijk oplossen, omdat dit een gemeenschappelijke noemer vergt. Nu gebruiken wij in dat kader vaak termen als evenwicht, gelijkheid of proportionaliteit. Bij voorbeeld dat rechtsstaat en democratie met elkaar in evenwicht moeten zijn. Maar dat zijn in wezen nietszeggende verlegenheidsbegrippen, die geen betekenis hebben zonder de gemeenschappelijke maat waar het evenwicht, de gelijkheid of de proportionaliteit aan kan worden afgemeten. Bij een evenwicht stellen we ons altijd de balans van Vrouwe Iustitia voor die belangen of rechten tegen elkaar afweegt. Maar wat vaak vergeten wordt, is dat onderling afwegen slechts mogelijk is indien er sprake is van een gemeenschappelijke maat en een vast aanknopingspunt om de weegschaal aan op te hangen.

Deel van het probleem met al die tegenstellingen is dat we in de samenleving steeds minder nog een algemeen gedragen besef hebben van het waarom, waarheen en waartoe van die samenleving. Over smaken valt niet te twisten en we zijn een pluriforme samenleving, waarin niet één waarheid bestaat maar alles betrekkelijk is. Vroeger was er nog sprake van gemeenschappelijke waarden of levensbeschouwelijke uitgangspunten waar een beroep op kon worden gedaan om tegenstellingen tot elkaar te brengen. Maar dat zijn de tijden van weleer en waar die basis van gemeenschappelijkheid verdwijnt, lukt dat steeds minder. Dat is ook niet verwonderlijk. Begin vorige eeuw bewees Kurt Gödel dat het logisch niet mogelijk is de juistheid van de eigen veronderstellingen te bewijzen. Alleen wanneer men uitgaat van gemeenschappelijke uitgangspunten, kan men verschillen vergelijken en tegenstellingen oplossen.

Het moderne denken stelt het individu vaak centraal als maat en gemeenschappelijke noemer. Maar de mens is zelf een vat vol tegenstellingen. Hij wil individu zijn maar kan dat alleen in gemeenschap; hij wil vrij en autonoom zijn maar behoeft daartoe hulp en samenwerking; hij wil zekerheid en continuïteit maar gebruikt die om verandering te bewerkstelligen. Hij biedt dan ook weinig houvast als maat en gemeenschappelijke noemer.

Toch proeft men in steeds meer kringen die behoefte aan een invulling van de zin van ons gemeenschappelijk bestaan binnen de samenleving; het waarom, waarheen en waartoe daarvan. Daar wordt dan houvast gezocht in gevoelens van saamhorigheid en identiteit. Mede op die wijze zullen we weer een gemeenschappelijk gedragen antwoord op die vragen moeten vinden, dat zowel de eenheid als de verscheidenheid zal moeten weten te vertolken. Het risico daarbij is dat men geneigd is het houvast vooral in het verleden te zoeken. Het verleden speelt een rol, maar het gaat vooral om de vraag waar moet het heen (en dat is wat anders dan: waar wil ik heen?); anders dreigt men met de rug naar de toekomst te gaan staan. Het is niet een vraag van hoe terug, maar hoe verder? (Of in termen die hier nog begrepen worden; het Koninkrijk der hemelen ligt voor ons, niet achter ons)

8      Oplossen in de dagelijkse praktijk

Er is nog een andere manier om de gesignaleerde tegenstellingen meer bij elkaar te brengen; dat is in het concreet bestuurlijk handelen. Tegenstellingen zijn immers in belangrijke mate product van ons verstandelijk abstract denken. In concreet handelen komen zij weer samen. De wat gezien wordt als het uiteenlopen van rechtsstaat en democratie is het product van het bestuurlijk en wetgevend handelen; het is niet een ongrijpbaar verschijnsel, maar de resultante van talloos veel beslissingen op vele plaatsen. Het aanpakken van het probleem begint derhalve in de gemeente en bij de ministeries dat de rechtsstaat niet iets is van de rechter, maar primair de verantwoordelijkheid is van ieder die overheidsbeslissingen neemt. Dat een meerderheid in de gemeenteraad geen rechtvaardiging is om belangen van minderheden terzijde te schuiven. Dat het algemeen belang niet de optelsom is van de politieke belangen van een toevallige meerderheid neergelegd in een motie, maar een gemeenschappelijk belang moet zijn dat de inzet van publieke middelen en overheidsdwang rechtvaardigt.

Evenzo is het uiteenlopen van directe democratie en vertegenwoordigende democratie niet een kwestie van landelijke referenda, maar van de praktijk van alledag in de gemeente.

Nu is er zoals gezegd niets mis met initiatieven om de betrokkenheid van burgers bij het overheidsbesluitvorming te versterken. Er schuilt veel oplossend vermogen in burgers, maar publieke beslissingen die ook worden opgelegd aan anderen, kunnen publieke bevoegdheid niet verleggen naar commissies of actiegroepen. Bij die besluitvorming moeten rechten en plichten, lusten en lasten, uiteenlopende belangen en maatschappelijke tegenstellingen voortdurend worden afgewogen, afgestemd en met elkaar verzoend.

Bij het praktisch handelen en concreet beslissen zal men veelal houvast kunnen vinden in de eigen levensbeschouwelijke overtuiging, om de tegenstellingen waar men tegen oploopt te overbruggen. Dat betekent niet dat overheidsmacht gebruikt kan worden om de eigen levensbeschouwelijke overtuiging in overheidshandelen te vertolken. Dat zou een miskenning zijn dat men met overheidsmacht hanteert en verdraagt zich niet met wat uit geloofsovertuiging gedaan wordt. Die overheidsmacht moet in dienst te staan van het algemeen belang. Wat uit naastenliefde moet worden gedaan, kan niet bij rechtsverplichting worden opgelegd, want dan wordt het niet meer uit naastenliefde gedaan maar omdat het moet; ook lijkt het hetzelfde. Er is door alle eeuwen heen vaak getracht om met wetten en plichten een christelijke samenleving te scheppen; om Gods rijk via overheidsmacht dichterbij te brengen. Maar ik ben bang dat dat nu precies de essentie van de tweede verzoeking in de woestijn was: alle koninkrijken voor een knieval. Overheden hebben hun rol in het afweren van het kwaad en het scheppen van ruimte waarbinnen mensen tot recht kunnen komen en naar hun diepste overtuiging aan hun bestemming kunnen voldoen. Maar het goede komt van mensen.

Ik kom tot een afronding. Aanleiding was de beschouwing in het jaarverslag over de scheuren die ontstaan in de fundamenten waar een ongekend lange periode van vrede en welvaart op berust. Zorgwekkend is daarbij hoe het functioneren van de democratische rechtsstaat in de knel komt.

Daar is geen eenvoudige oplossing voor, maar het zit ten dele in de wijze waarop met verstandelijk redeneren tegenstellingen scheppen die we dan wel meer bij elkaar kunnen brengen. Dat is mede gevolg van de wijze waarop we kijken en van het gebrek aan een gemeenschappelijk gedragen antwoord op het waarom, waarheen en waartoe van onze samenleving.

Er is echter ook een andere manier om tegenstellingen te verzoenen en dat ligt in het concreet bestuurlijk handelen van alledag. Want de scheuren in de fundamenten zijn de optelsom van vele praktische beslissingen. Daar hoeft u niet mee te wachten tot anderen uit hebben gedacht hoe het moet, maar daar kunt u morgen mee beginnen. Ook daarin heeft de Reformatie nog steeds betekenis, want Luther zei: “Ook als ik wist dat de wereld morgen vergaat, plantte ik vandaag nog een appelboom!”

Of in de woorden van Amnesty International en volgens een oud-Chinees gezegde: “Je kunt beter een kaars aansteken dan over het duister blijven klagen.”

Verslag

Het Reformatorisch Dagblad was aanwezig en deed verslag:

https://www.rd.nl/vandaag/politiek/denklijnen-van-donner-over-democratie-1.1446305

https://www.rd.nl/vandaag/politiek/sgp-ers-zingen-uit-volle-borst-hertaling-van-lutherlied-1.1447123